De waarnemingsvelden prei, opgevolgd door het Proefstation voor de Groenteteelt, bevinden zich meestal in volgende regio’s: Bornem, Sint-Katelijne-Waver, Hombeek, Putte en Kinrooi. Samen met de andere Vlaamse proefcentra worden jaarlijks ongeveer 18 preipercelen opgevolgd.
Met de waarnemingen in prei wordt de levenswijze en de populatiedynamiek van zowel trips als preimot opgevolgd. Ook preimineervlieg wordt de laatste jaren steeds meer waargenomen op de preivelden. Hoewel dit vaak perceels- en rasgebonden problemen zijn worden naast de plaaginsecten eveneens een aantal ziekten in het oog gehouden. Meer info over de ziekten en plagen in prei.
De tripspopulatie wordt opgevolgd aan de hand van blauwe plakvallen en het temperatuursommodel. De wekelijkse tellingen van de tripsen op de plakvallen geven een goed beeld van de tripsdruk op een perceel. Met behulp van het temperatuursommodel wordt een voorspelling van de perioden met hoge tripspopulatie gemaakt. Dit model berust op de constante dat Thrips tabaci zich slechts ontwikkelt bij temperaturen hoger dan 11,5 °C. Vanaf nieuwjaar worden de temperatuurgegevens geregistreerd. De gemiddelde dagtemperatuur boven 11,5 °C wordt opgeteld en vormt de temperatuursom. Voor de ontwikkeling van adult tot larve is een temperatuursom van 95,4 graaddagen nodig, van larve tot adult 132,8 graaddagen. Een volledige cyclus neemt dus 228 graaddagen in beslag.
De preimot is een nachtvlinder waarvan de rupsen gangen vreten in de bladeren en in het hart van de plant. De vluchten van de volwassen preimotten worden opgevolgd met behulp van deltavallen met feromonen. In de driehoekige val is een lijmbodem en een feromoon bevestigd. Deze feromonen zijn lokstoffen die door de vrouwelijke preimotten verspreid worden om de mannetjes te lokken. In de deltavallen worden dus alleen de mannelijke individuen gevangen.